haatzaait

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haat·zaait

Werkwoord

vervoeging van
haatzaaien

haatzaait

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van haatzaaien
    • ... dat jij haatzaait. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van haatzaaien
    • ... dat hij haatzaait. 

Gangbaarheid