haarzak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haarzak haarzakken
verkleinwoord haarzakje haarzakjes

Zelfstandig naamwoord

de haarzakm

  1. (anatomie) kleine flesvormige holte in de huid met de wortel van een haar
    In deze betekenis wordt vaak het verkleinwoord "haarzakje" gebruikt.
    • Een folliculitis is een ontsteking van de haarzakjes. 
     Bij het proces dat elektrolyse wordt genoemd wordt een kleine elektrische stoom opgewekt, die een chemische reactie opwekt die het haarzakje vernietigd [sic!]. (…) Wel kunnen hiermee ook haren met een anders gevormde haarzak worden behandeld.[5]
  2. (kleding) net of buidel die voorkomt dat hoofdhaar in de weg hangt
    • Een chirurg moet tijdens het opereren een haarzak dragen. 
     Rond 1820 volgen politieagenten in Utrecht bepaald niet de laatste mode. Het hoofd der politie draagt een groen jasje, een klein hoedje en een enorme haarzak met grote strik.[6]
  3. (persoon) iemand die graag ruzie maakt of hebberig is
      Hij vond daar ook Thomas, een' goê kennis van hem, een eersten guit en onverbeterlijken haarzak. Luistert, en gij zult vernemen of die Thomas ooit één goê streek uit zijn koker gehaald heeft.[7]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3] haarzak doen
    oneerlijk spelen, bedriegen
  Als Charel de smid zijn smisdeur sluit, dan blijft er nog een tijdeke een flauw schijnsel hangen door het raam neven Sint Joris, van de herberg van Gielen Tuuês, waar Gielen met Pessem, Sus de Peutter, en Jan Vlooi te kruisjassen zitten. De Heiligen hooren ten leste ook de deuren van Gielen toegaan, ze hooren de drie mannen op hun kloenken over de kassei stappen, en Jan Vlooi nog foeteren tegen Pessem omdat hij haarzak gedaan heeft, en dan is alles stil.[8]

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. haarzak op website: Etymologiebank.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2023 Weblink bron Drie etymologische woordenboeken : Etymologie van dialectwoorden in: Neerlandia/Nederlands van Nu, jrg. 108/52 nr. 1 (maart 2004), Algemeen-Nederlands Verbond, Den Haag / Brussel, p. 30
  5. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2023 Weblink bron
    A.W. van Drongelen & A.C.P. de Bruijn
    “Laseren en aanverwante behandelingen als ‘voorbehouden handeling’ in de Wet BIG”, Briefrapport 2015-0158, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Bilthoven, p. 26
  6. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2023 Weblink bron
    K.P.C. de Leeuw
    “Kleding in Nederland 1813-1920.”, proefschrift (1991), Katholieke Universiteit Brabant, Tilburg, ISBN 9090042482, p. 80
  7. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2023 Weblink bron Nicolas Defrecheux, de Waalsche Volksdichter. in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 1 nr. 11 (15 november 1900), A. Siffer/H. Coebergh, Gent/Haarlem, p. 328
  8. Bronlink geraadpleegd op 29 oktober 2023 Weblink bron “De heiligen van Sichem.”, 2e druk (1932), Wereldbibliotheek, Amsterdam, 35/36
  9. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be