haakwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

fijn haakwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • haak·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haakwerk haakwerken
verkleinwoord haakwerkje haakwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het haakwerko

  1. handwerkstuk dat gemaakt is door te haken
    • Tussen de toko’s en winkelpanden met vaak wisselende bestemming valt de kleine gevel van Daisy Breigarens aan de drukke Benthuizerstraat nauwelijks op. Toch zit de fournituren- en wolwinkel al 31 jaar op deze locatie. De klanten komen uit heel Rotterdam. Wil Deelen (69) begon haar zaak uit liefde voor het handwerkvak. “Het is altijd gezellig kletsen hier met de klanten. Vooral omdat je met klanten over de vorderingen van een brei- of haakwerk praat. Je deelt iets met elkaar.” Ondanks de teruggelopen inkomsten bespeurt Wil de laatste jaren toch een opleving. “Mensen gaan weer vaker breien en handwerken, ook op doktersadvies”, zegt ze. “Er is behoefte aan ontspanning.”[2] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Margot Smolenaars 3 november 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be