haagroos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haag·roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haagroos haagrozen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

haagroos v/m [1]

  1. (plantkunde) Rosaceae op Wikispecies roos met bloedrode bloemen
     Aldus kon het ook met die treurige, stilzwijgende dame wezen; waarom zocht zij anders zoo dikwijls de en stilte van dien tuin, waar hare begunstigde zitplaats met haagrozen en welige kamperfoelie was omgroeid?[2]
     En de dagvlieg danste en zweefde rond in den zonneschijn, verheugde zich in hare fraaije fijne vlerkjes, die blaadjes van heele kleine bloemen geleken, verheugde zich in de warme lucht, die zoo rijk beladen was met den geur der klavervelden, en wilde haagrozen, en vlierbloesem, om niet te spreken van kamperfoelie, eglantier en wilde munt. De geur was zoo sterk, dat de dagvlieg er bijna dronken van werd.[3]
     De haagroos heeft een even warmen gloed van kleuren, als de geurigste echte roos;[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Sarah Stickney Ellis
    “Eer en aanzien of maatschappelijke onderscheiding” (1849), Van Druten & Bleeker, p. 18
  3. Bronlink Weblink bron “Uit hart en wereld: nieuwe vertellingen en schetsen” (1860), Kampen, p. 230
  4. Bronlink Weblink bron “De werken van William Shakespeare - Volume 9” (1888), Brill, p. 144