hôtel

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • hô·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  hôtel     l'hôtel     hôtels     les hôtels  

hôtel m

  1. (betalend) logement, gastenverblijf, hotel
  2. (bouwkunde) (verouderd) verblijfplaats van een voorname persoonlijkheid (minister, rijkaard, e.d.)
  3. (historisch) (bouwkunde) koninklijk verblijf
  4. (historisch) (bouwkunde) belangrijk openbaar gebouw (bijv. stadhuis)
Overerving en ontlening

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron hôtel in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr