håbede

Uit WikiWoordenboek

Deens

Woordafbreking
  • hå·be
Naar frequentie 1868

Bijvoeglijk naamwoord

håbede, g / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van håbet

håbede, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van håbet

Werkwoord

håbede

  1. verleden tijd van håbe