gwääja

Uit WikiWoordenboek

Oudlimburgs

Uitspraak
  • IPA: /gʊɛːʏjɐ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Komt van het Middelnederlandse goyen (vgl. het Nederlandse gooien).

Werkwoord

gwääja

  1. zaaien
    «Ruhlpsa gwäätscha yndh wohlf kehck ahn ohm dhym ghriipa.»
    De boer zaaide terwijl de wolf naar hem keek om te weten hoe hij hem kon grijpen.
Afgeleide begrippen