gustieren

Duits

Uitspraak

• Geluid:  gustieren    (hulp, bestand)
• IPA: / ɡʊsˈtiːʁən /

Woordafbreking

• gus·tie·ren

Woordherkomst en -opbouw

• Afkomstig van Latijn:  gustāre zn  ("proeven", "genieten") met het achtervoegsel -ieren

stamtijd
infinitief	verleden tijd	voltooid deelwoord
gustieren	gustierte	hat gustiert
zwak	volledig

Werkwoord

gustieren

1. onovergankelijk, overgankelijk proeven, proberen
2. onovergankelijk, overgankelijk genieten (van eten en drinken), iets lekker vinden, iets leuk vinden
3. onovergankelijk, wederkerend ergens van genieten

   «Caro Maurer degustiert und bewertet Wein für Fachzeitschriften und als Mitglied internationaler Jurys. »

   Caro Maurer proeft en beoordeelt wijn voor vakbladen en als lid van internationale jury's.

Typische woordcombinaties

• [1]: aus verschiedenen Kochtöpfen gustieren
• [2]: einen Wein gustieren
• [3]: sich an einen brillianten Klavierspiel gustieren

Synoniemen

• [2]:  goutieren zn 

Afgeleide begrippen

• [2]:  degustieren zn