gumde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gum·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitgummen

gumde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitgummen
    • Ik gumde uit. 
    • Jij gumde uit. 
    • Hij, zij, het gumde uit. 


Gangbaarheid