gsm

Uit WikiWoordenboek
Een gsm uit 2006.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gsm
Woordherkomst en -opbouw
o enkelvoud meervoud
naamwoord gsm -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het gsmo

  1. (telecommunicatie) bepaald systeem voor mobiele telefonie
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
m enkelvoud meervoud
naamwoord gsm gsm's
verkleinwoord gsm'etje gsm'etjes

Zelfstandig naamwoord

de gsmm

  1. (telecommunicatie) mobiel telefoontoestel
    • Ik had geen ontvangst met mijn gsm. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
gsm'en

gsm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gsm'en
    • Ik gsm. 
  2. gebiedende wijs van gsm'en
    • Gsm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gsm'en
    • Gsm je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen