grootofficier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

3. De baton van een grootofficier in de Leopoldsorde.
Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·of·fi·cier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootofficier grootofficiers
grootofficieren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grootofficierm

  1. rang in de hofhouding
     Als grootofficier des Konings was hij eerst opperschenker 22 Januari 1855; later, 1872, opperjagermeester.[1]
  2. opperste waardigheidsbekleder bij de Vrijmetselaars
     In 1804, het jaar waarin Napoleon zichzelf tot keizer kroonde, werd zijn oudere broer Jozef Bonaparte aangesteld als grootmeester van hetzelfde grootoosten, terwijl prominente hoogwaardigheidsbekleders zoals de alom geduchte minister van Politie, Joseph Fouché, eveneens tot grootofficier werden benoemd.[2]
  3. hoge rang binnen een ridderorde
     Het Erelegioen (Légion d'honneur) werd in 1802 ingesteld door Napoleon Bonaparte. De rang van commandeur staat in de middenmoot, na die van grootkruisdrager en grootofficier.[3]
     Hij ontvangt de zilveren medaille van de gemeente Amsterdam en wordt benoemd tot grootofficier in de Huisorde van Oranje, incarnatie van zijn langjarige relaties met de Koninklijke Familie.[4]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 4 februari 2024 Weblink bron
    P.C. Molhuysen & P.J. Blok (red.)
    “Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7.” (1927), A.W. Sijthoff, Leiden, p. 763 (Limburg Stirum, Louis Gaspard Adrien graaf van)
  2. Bronlink geraadpleegd op 4 februari 2024 Weblink bron
    John Dickie (vert. Hans E. van Riemsdijk)
    “De Orde: Hoe de vrijmetselaars bouwden aan de moderne wereld” (2020), Ambo/Anthos B.V., Amsterdam, ISBN 97890263411, hfst. 6
  3. Bronlink geraadpleegd op 4 februari 2024 Weblink bron “Frankrijk eert Clint Eastwood” (14 november 2009) op nu.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 4 februari 2024 Weblink bron
    F. van Lennep
    David Cornelis Röell (1963), E.J. Brill, Leiden in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1962-1963., p. 160