groothouden/vervoeging
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich groothouden | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | hou houd me groot (bijzin) me groothou houd |
wij, we | houden ons groot (bijzin) ons groothouden |
ik | hield me groot (bijzin) me groothield |
wij, we | hielden ons groot (bijzin) ons groothielden |
ik | zal me groothouden | wij, we | zullen ons groothouden |
2 | jij, je | houdt je groot (bijzin) je groothoudt |
jullie | houden je groot (bijzin) je groothouden |
jij, je | hield je groot (bijzin) je groothield |
jullie | hielden je groot (bijzin) je groothielden |
jij, je | zal, zult je groothouden | jullie | zullen je groothouden |
u | houdt zich/u groot (bijzin) zich/u groothoudt |
u | houdt zich/u groot (bijzin) zich/u groothoudt |
u | hield zich/u groot (bijzin) zich/u groothield |
u | hield zich/u groot (bijzin) zich/u groothield |
u | zult zich/u groothouden | u | zult zich/u groothouden | |
gij, ge | houdt u groot (bijzin) u groothoudt |
gij, ge, gijlieden |
houdt u groot (bijzin) u groothoudt |
gij, ge | hield u groot (bijzin) u groothield |
gij, ge, gijlieden |
hield u groot (bijzin) u groothield |
gij, ge | zult u groothouden | gij, ge gijlieden |
zult u groothouden | |
3 | hij, zij, het | houdt zich groot (bijzin) zich groothoudt |
zij, ze | houden zich groot (bijzin) zich groothouden |
hij, zij, het | hield zich groot (bijzin) zich groothield |
zij, ze | hielden zich groot (bijzin) zich groothielden |
hij, zij, het | zal zich groothouden | zij, ze | zullen zich groothouden |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich groothoudend | zich grootgehouden hebben | hou houd u/je groot, houdt je groot |
houde zich groot (bijzin) zich groothoude |