grondthema

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grond·the·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grondthema grondthema's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

grondthema

  1. de rode draad van een verhaal
     Toen had hij geen zin meer om nog langer te wachten, hij telde en begon te spelen, zodat we geen andere keus hadden dan in te vallen en weer strompelde ik achter de rest aan, tevergeefs op zoek naar het grondthema, naar een manier om dat te gebruiken zonder dat het geforceerd klonk, maar logisch, vanzelfsprekend.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium op Wikipedia, ISBN 9789057598500