groentekweker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·te·kwe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groentekweker groentekwekers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groentekwekerm

  1. (tuinbouw) (beroep) iemand die groentes verbouwt
     Albert Hoedjes, groentekweker in Anna Paulowna, kan erover mee praten. "Bij mij staan er drie windmolens, een op 320 meter afstand van m'n huis, een op 380 en een op 550 meter. Ze maken altijd geluid, al wisselt het erg, afhankelijk van de windrichting. Het leidt geregeld tot slapeloosheid in mijn gezin."[2]
     'Je kijkt bijvoorbeeld of je een ander product kan gaan telen. Je probeert wegen te zoeken. Je bent toch een ondernemer', zegt groentekweker Leon Duijvestijn uit 's Gravenzande. Hij oogstte vanwege de boycot afgelopen week maar zo'n 20.000 kroppen krulandijvie, tegen 40.000 in een normale week.[3]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021 Weblink bron
    Heleen Ekker
    “Steeds meer zorgen over gezondheidsrisico's windmolens, RIVM begint expertisecentrum” (03-06-2021), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 december 2021 Weblink bron “Telers op zoek naar nieuwe afzetmarkten” (17-08-2014), Tubantia