grijns
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- grijns
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grijns | grijnzen |
verkleinwoord | grijnsje | grijnsjes |
Zelfstandig naamwoord
- een vertrekking van het gelaat die boosaardigheid of leedvermaak verraadt
- "Ja, dat zal wel!" zei hij met een grijns.
- ▸ Na het filteren van een paar liter water deed ik mijn rugzak weer om en liep met een grote grijns op mijn gezicht door; wat een figuur.[1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
grijnzen |
grijns
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijnzen
- Ik grijns.
- gebiedende wijs van grijnzen
- Grijns!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijnzen
- Grijns je?
Gangbaarheid
- Het woord grijns staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "grijns" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be