griepseizoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • griep·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord griepseizoen griepseizoenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het griepseizoeno

  1. (medisch) (tijdrekening) periode van het jaar dat veel mensen besmet zijn met het influenzavirus
     In Australië hebben dit jaar al meer mensen griep gekregen dan heel vorig jaar, terwijl het griepseizoen nog niet is begonnen. Inmiddels zijn ruim 85.000 gevallen geregistreerd, tegen bijna 59.000 in 2018.[1]
     Ter vergelijking: in het vorige griepseizoen werden in Nederland alleen al 400.000 mensen ziek en overleden er 2900 mensen meer dan statistisch verwacht mocht worden. Waarom is er in vergelijking met griep dan zoveel aandacht voor het coronavirus?[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Aantal griepgevallen Australië stijgt explosief” (Maandag 17 juni 2019, 14:05), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Waarom er meer aandacht is voor corona dan voor griep” (Dinsdag 3 maart 2020, 06:40), NOS