griendhout

Uit WikiWoordenboek
1. Griendhout

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • griend·hout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord griendhout griendhouten
verkleinwoord griendhoutje

Zelfstandig naamwoord

het griendhouto

  1. hout dat in rietlanden langs de rivieren en in de Biesbosch groeit, staken en tenen van veelal wilgenhout die oorspronkelijk geoogst en voornamelijk gebruikt voor het vervaardigen van zinkstukken
     En je had griendhout, vaak katwilg, netjes in rijen gepoot, afgezet op 60 cm of nog lager.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 december 2021 Weblink bron
    Koos van Zomeren
    “Het griendhout van toen” (8 februari 2008) op nrc.nl