grenspost

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

grenspost
Uitspraak
Woordafbreking
  • grens·post
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grenspost grensposten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grenspostm

  1. gebouwen aan de grens van een land om de grens te bewaken en het grensverkeer te controleren
    • Aan het begin van de achttiende eeuw begonnen de Europeanen overal op de Balkan grensposten te bouwen. Net als nu. Om dat te doen zette het Habsburgse Rijk, dat een groot deel van Centraal-Europa besloeg, een centrale grensbewaking op - een soort Frontex avant la lettre. Maar die grensbewaking kon alleen functioneren als Turkije meewerkte. Dus sloten de Habsburgers, precies zoals wij nu, allerlei akkoorden met het Ottomaanse Rijk. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Caroline de Gruyter 16 december 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be