greinen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grei·nen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen greinen

Bijvoeglijk naamwoord

greinen

  1. van geiten- of kemelshaar gemaakt
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
greinen
greinde
gegreind
zwak -d volledig

Werkwoord

greinen

  1. overgankelijk greineren
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de greinenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grein

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen