graviteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·vi·teer

Werkwoord

vervoeging van
graviteren

graviteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graviteren
    • Ik graviteer. 
  2. gebiedende wijs van graviteren
    • Graviteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graviteren
    • Graviteer je? 

Gangbaarheid