grauwachtig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grauw·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grauwachtig grauwachtiger grauwachtigst
verbogen grauwachtige grauwachtigere grauwachtigste
partitief grauwachtigs grauwachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

grauwachtig

  1. ongezond, grijs
    • Alleen de volle mistbanken die hier en daar op het natte veld lagen, schenen werkelijk buiten hem te bestaan, grauwachtige vegen nog, door de vroegte, maar ook zij werden doorschijnend en verdwenen zodra hij naderbij kwam. (uit: Een vriend van verdienste van Thomas Rosenboom)  
Synoniemen

Gangbaarheid