grasmaaier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

een grasmaaier [2] op een grasmaaier [1]
Uitspraak
Woordafbreking
  • gras·maai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grasmaaier grasmaaiers
verkleinwoord grasmaaiertje grasmaaiertjes

Zelfstandig naamwoord

de grasmaaierm [1]

  1. (gereedschap) een machine om het gras te maaien
    • De grasmaaier werd niet vaak gebruikt door dat gezin. 
     Het is één grote chaos op Sint-Maarten. De verwoestingen zijn enorm. Alsof iemand met een grasmaaier vanuit de hemel over het eiland is gegaan, typeerde een ooggetuige de verwoestingen door orkaan Irma.[2]
     Een bezoekje aan het eerste voetbalstadion van Qatar voelt, gevoelsmatig ver weg van de commercie, fijn aan. Terwijl een man met een grote grasmaaier over de middenstip sjeest, is bij de goal een gastarbeider bezig met een kruiwagen.[3]
  2. (beroep) iemand die het gras maait
    • Hoewel mijn vrouw het meeste werk verricht in de tuin, ben ik de grasmaaier van de familie. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 augustus 2023 Weblink bron “'Alsof iemand met een grasmaaier vanuit de hemel over het eiland is gegaan'” (Donderdag 7 september 2017, 20:34), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 24 augustus 2023 Weblink bron
    Thierry Boon
    “Dagboek Doha: geen sportgeschiedenis? Hier komen Pelé en Muhammad Ali samen” (Zondag 20 november 2022, 08:29), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be