gramadoela

Uit WikiWoordenboek

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord gramadoela gramadoelas

Zelfstandig naamwoord

gramadoela

  1. negorij, afgelegen oord, wildernis
    «Jy is êrens in die gramadoelas en ’n stuk doringdraad kerf ’n lelike sny in jou arm in.»
    Je bent ergens op pad en een stuk prikkeldraad geeft een flinke jaap in de arm.