grafelijk

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

grafelijk kasteel op het Binnenhof
Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·fe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grafelijk grafelijker grafelijkst
verbogen grafelijke grafelijkere grafelijkste
partitief grafelijks grafelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

grafelijk [1]

  1. in het bezit zijnde van een graaf
     Hij noemt als exemplarisch voorbeeld een pandje in zijn eigen Doelenstraat, dat zonder respect voor authenticiteit werd doorgebroken. Hij noemt de aantasting van het grafelijk gebied, dat doorsneden werd door de Van Rechteren Limpurgsingel. En hij noemt, onlangs nog, de sluiting van bioscoop Varossieau, waarin nu een vestiging van Ter Stal zit.[2]
     Sisu maakt grafelijk Nijreesbos Almelo schoon: Leden van atletiekvereniging Sisu hebben in het weekeinde het Nijreesbos opgeschoond.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Paul Bults: 'Ik heb iets met kleinschaligheid'” (07-01-2008), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Sisu maakt grafelijk Nijreesbos Almelo schoon” (27-11-2016), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be