graai

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graai
enkelvoud meervoud
naamwoord graai graaien
verkleinwoord graaitje graaitjes

Zelfstandig naamwoord

de graaim

  1. een vlugge greep naar iets dat ligt
    • Met een paar graaien had hij zijn op de grond gevallen geld weer opnieuw in handen. 

Werkwoord

vervoeging van
graaien

graai

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graaien
    • Ik graai. 
  2. gebiedende wijs van graaien
    • Graai! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graaien
    • Graai je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
graai
gegraai
volledig

Werkwoord

graai

  1. graaien