gouwenaar

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gouwenaar


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gou·we·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gouwenaar gouwenaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gouwenaarm

  1. een lange witte pijp waaruit men kan roken
     De boer stopte zijn lange gouwenaar, ze dronken koffie uit een tinnen kan met een kraantje en ook de erfhond Trixa was binnen, voor het oudjaar.[2]
  2. een soort konijn
  3. smal schip
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen