goog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goog
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van met het achtervoegsel -loog [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord goog gogen
verkleinwoord googje googjes

Zelfstandig naamwoord

de googm

  1. (informeel) deskundige op het gebied van vorming en opvoeding (pedagoog, andragoog, agoog)
     Dat bedrijf heet in het begin van het boek nog A & B maar moet herdoopt. En dat wordt ‘dus’ a-b glöbâl. Lukes legt het zo uit: het koppelstreepje wijst naar de toekomst, de â en ö symboliseren een creatieve omgang met een globaliseerde wereld. Wartaal maar heel herkenbaar voor ieder die wel eens een marketingmanager of reclame-goog een ‘rebranding’ of reclamecampagne heeft horen uitleggen.[2]

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. goog op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    4 juli 2006
    “Managers te kijk gezet” (GH), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be