goochelaars

Uit WikiWoordenboek
Goochelaars laten hun trucs zien tijdens het Internationaal Goochelcongres in Amsterdam (1949)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goo·che·laars

Zelfstandig naamwoord

de goochelaarsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord goochelaar