golfer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

golfer
Uitspraak
Woordafbreking
  • gol·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord golfer golfers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

golfer m [1]

  1. (sport) beoefenaar van de golfsport
    • De golfer was woensdag in het water op zoek naar golfballen, toen hij werd gegrepen door de krokodil en direct onder water verdween. Hij was bezig aan een wedstrijd.[2] 
    • Under Armour had ook een golfer kunnen leveren om een ruit te breken, of een voetballer van AZ. Het merk sponsort individuele sporters en teams, zoals ook Nike en Adidas doen.[3] 
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen