gluiperd

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glui·perd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gluiperd gluiperds
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gluiperd m

  1. (scheldwoord) iemand die gluipt (slinkse streken uithaalt, vals is en/of huichelachtig kijkt)
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be