gluiperd
Uiterlijk
- glui·perd
- Naamwoord van handeling van gluipen met het achtervoegsel -erd [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gluiperd | gluiperds |
verkleinwoord | - | - |
de gluiperd m
- (scheldwoord) iemand die gluipt (slinkse streken uithaalt, vals is en/of huichelachtig kijkt)
- Het woord gluiperd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gluiperd" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be