gluiper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- glui·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gluiper | gluipers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de gluiper m (scheldwoord) iemand die gluipt (slinkse streken uithaalt, vals is en/of huichelachtig kijkt)
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord gluiper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gluiper" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be