glimp
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- glimp
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘flikkering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1620 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glimp | glimpen |
verkleinwoord | glimpje | glimpjes |
Zelfstandig naamwoord
glimp m
- wat je maar heel kort, in een flits, ziet
- Wij konden maar een glimp van het nieuwe automodel zien.
- ▸ Het volk houdt zich urenlang op straat op, zelfs in het donker of als het sneeuwt. in de hoop een glimp van haar gezicht op te vangen achter het raam van haar vergulde koets.[2]
- ▸ Duizenden gelovigen staan in de Italiaanse stad Padua in de rij om een glimp op te vangen van de relikwieën van de heilige Antonius. Het skelet is voor het eerst sinds 1981 weer van dichtbij te zien voor het publiek.[3]
Gangbaarheid
- Het woord glimp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "glimp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "glimp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), , ISBN 9789026346477
- ↑
Weblink bron “Italianen in de rij voor St. Antonius” (Maandag 15 februari 2010, 15:51), NOS
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be