glibberig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glib·be·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen glibberig glibberiger glibberigst
verbogen glibberige glibberigere glibberigste
partitief glibberigs glibberigers -

Bijvoeglijk naamwoord

glibberig

  1. moeilijk houvast op te krijgen
    • De door ijzel glibberige wegen leidden tot veel ongemak. 
  2. glad en slijmerig
    • Hij hoorde, dat het de stem van de Woordbouwer was. En toen hij de hand wilde grijpen veranderde die plotseling in de glibberige vangarm van de Slabber. [1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 100
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be