glaceerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gla·ceer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
glaceren |
glaceerde
- enkelvoud verleden tijd van glaceren
- Ik glaceerde.
- Jij glaceerde.
- Hij, zij, het glaceerde.
- Ik glaceerde.
vervoeging van |
---|
glaceren |
glaceerde