gist
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gist
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rijsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1461 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gist | gisten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
gist m
- (biologie) de naam voor een aantal soorten eukaryote micro-organismen
- Gisten onderscheiden zich van bacteriën door het bezit van een celkern en door hun grootte.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. de naam voor een aantal soorten micro-organismen
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gissen |
gist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gissen
- Jij gist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gissen
- Hij gist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van gissen
- Gist!
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gisten |
gist
Bijvoeglijk naamwoord
gist
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van gis
Gangbaarheid
- Het woord gist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "gist" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Biologie in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %