gilet

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Een rood gilet aan een hangertje.
Uitspraak
Woordafbreking
  • gi·let
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gilet gilets
verkleinwoord giletje giletjes

Zelfstandig naamwoord

gilet o

  1. (kleding) mouwloos vest, gedragen als onderdeel van een driedelig herenkostuum onder het jasje, als onderdeel van de werkkleding van obers, door mannen in cowboyfilms of als vrijtijdskleding door mannen en vrouwen
    • In sommige dingen was hij een beetje ouderwets: hij had meestal een vest aan, een gilet, en daar zat een heel ouderwets horloge aan vast met een ketting; nu ziet ge dat niet meer, maar hij droeg die nog. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Papiaments

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Nederlandse gilet.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  gilet     giletnan  

Zelfstandig naamwoord

gilet

  1. (kleding) vest
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: zjilèt.