gijp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gijp

Werkwoord

vervoeging van
gijpen

gijp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen
    • Ik gijp. 
  2. gebiedende wijs van gijpen
    • Gijp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen
    • Gijp je?