gigolo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gi·go·lo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betaalde minnaar’ voor het eerst aangetroffen in 1935 [1]
- otleend aan het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gigolo | gigolo's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- beroepsdanser
- door oudere vrouwen onderhouden minnaar
- Het is een bij vlagen pijnlijk document over wat een ‘bezness’ nou eigenlijk is: een playboyachtige charmeur, tussen gids en gigolo, die Europese vrouwen verleidt en hoopt in ruil kleding, geld en cadeautjes voor hem en zijn familie te krijgen. Maar wat heeft het idee van familiebanden dan nog voor waarde? [4]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord gigolo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gigolo" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "gigolo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gigolo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC André Waardenburg 21 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
gigolo m
- (spreektaal) gigolo, betaalde minnaar [1]
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 6
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Spreektaal in het Frans