gifwijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

sloop van gifwijk
Uitspraak
Woordafbreking
  • gif·wijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gifwijk gifwijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gifwijkv / m

  1. een deel van een stad of dorp waar veel giftige stoffen in de grond voorkomen
    • Al snel duiken gezondheidsklachten op. Niet bij Van Nijen, die er nuchter in staat. 'Als het echt erg was, had de GGD wel gewaarschuwd.' Andere bewoners maken zich grote zorgen. 'Een gifwijk!', roepen ze. 'Wij gaan dood hier.' De autoriteiten proberen de onrust te temperen. Volgens de GGD blijft de uitstoot van schadelijke stoffen binnen de normen. [1] 
    • Gouderakker Van Dam: „De Dorpsstraat was onze winkelstraat. Alle winkeliers en bewoners aan één kant moesten vertrekken, vanwege de damwanden die rondom de gifwijk moesten komen. [2] 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Volkskrant Mac van Dinther9 januari 2017 Olstenaren zijn klaar met tien jaar durende bodemsanering
  2. Reformatorisch Dagblad Dick den Braber 06-06-2012 Zellingwijk Gouderak eindelijk zonder gif
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be