gibber
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gib·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gibber | gibborem |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (Jiddisch-Hebreeuws) held, sterke man
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gibberen |
gibber
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gibberen
- Ik gibber.
- gebiedende wijs van gibberen
- Gibber!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gibberen
- Gibber je?
Gangbaarheid
- Het woord gibber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.