gezinsinkomen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zins·in·ko·men
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezinsinkomen gezinsinkomens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gezinsinkomeno

  1. het inkomen van alle leden van een huishouding bij elkaar opgeteld
    • Het gaat hier niet om een gezinsinkomen, maar om het inkomen per persoon. Een gemiddeld gezin van twee ouders en twee kinderen zou dus 105.256 euro moeten overhouden, nadat alle belastingen zijn betaald. [2] 
    • In een briefje aan de commissie liet ze weten dat ze door haar raadswerk in Tilburg als kostwinner te weinig tijd over heeft 'om door bezoldigde arbeid een redelijk gezinsinkomen te verwerven'. [3] 
    • Dat er meer ouderen kiezen voor het vrije ondernemerschap, heeft veelal een financiële reden. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die met de VUT zijn, maar van wie de partner werkloos is geworden waardoor het gezinsinkomen niet langer toereikend is. [4] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen