gezinde
Uiterlijk
- ge·zin·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezinde | gezinden |
verkleinwoord | - | - |
- (verouderd) reisgenoot, gezel
- gevolg van een aanzienlijk persoon
gezinde
- verbogen vorm van de stellende trap van gezind
- Het woord gezinde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.