gezelschapsdame

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zel·schaps·da·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezelschapsdame gezelschapsdames
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gezelschapsdame v [1]

  1. (beroep) vrouw die tegen een vergoeding voor de gezelligheid bij iemand is zodat de eenzaamheid verdreven wordt
     De generaal en chef, vorst Nikolaj Andrejevitsj, in de kennissenkring bijgenaamd de «Roi de Prusse», die tijdens de regering van tsaar Paul naar zijn landgoed was verbannen, woonde sindsdien met zijn dochter, freule Marja, en haar gezelschapsdame, mlle Bourienne, op Lysyje Gory.[2]
     De grootste ergernissen die erin staan zijn de smerige toiletgewoontes, roken op straat en dronken fietsers. En qua gedrag zijn er ook genoeg regels waar toeristen zich voortaan aan moeten houden. Zo is fooi geven een no-go en mag je een 'maiko', een Japanse gezelschapsdame, nooit aan haar kimono trekken.[3]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2022 Weblink bron “Kyoto voedt 'smerige' toeristen op” (03-09-2015), NOS