gezaag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zaag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezaag -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gezaag o

  1. het aanhoudend zagen, het geluid van het zagen
    • Luid getimmer, gezaag en geboor weerklinkt in de buurt. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be