gewoontedier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·woon·te·dier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoontedier gewoontedieren
verkleinwoord gewoontediertje gewoontediertjes

Zelfstandig naamwoord

het gewoontediero

  1. iemand die (te lang) vasthoudt aan gewoonten
    • De verhuizing is riskant. Kijkers zijn gewoontedieren, schuiven met tijden houdt een risico in. DWDD stond sinds 2006 op hetzelfde tijdstip geprogrammeerd op Nederland 3. „Ik verwacht nu in het begin wel honderd- tot tweehonderdduizend kijkers te verliezen", zegt Dieuwke Wynia, hoofdredacteur van het programma. De inhoud van DWDD blijft volgens Wynia hetzelfde, los van een paar kleine uiterlijke vernieuwingen.[2] 
    • Is er een juiste volgorde om te poetsen? Ja. En nee. Ja, je nachtkastje doen met de doek waar je net de wc-pot mee deed is bepaald onfris. Ja, de gootsteen glimmend poetsen en er daarna het vieze schoonmaakwater van de rest van het huis in gooien is ook niet logisch. Maar nee, ook nee. Want ieder huis is anders, net als ieder mens. En toch: mensen zijn gewoontedieren. De kans dat je een vaste volgorde hanteert bij het poetsen en opruimen is groot, zelfs als die volgorde onhandig is. Je hoeft minder na te denken, het gaat vanzelf. Is een vaste volgorde eenmaal ingesleten, dan is het lastig om een nieuwe route aan te leren. [3] 
  2. dieren met een vast en voorspelbaar gedrag
    • De kippen van Rolf Kanninga zijn van slag. Deze donderdag kregen ze zoals gewoonlijk om half tien te eten. Een half uur later stonden ze, vaste prik, klaar om naar buiten te gaan. Elke dag hetzelfde, je kunt er de klok op gelijk zetten. Kanninga: „Kippen zijn nou eenmaal gewoontedieren.”[4]  
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jonas Kooyman 6 januari 2014
  3. Diet Groothuis Het grote poetsboek 2016 pagina 514
  4. NRC Geertje Tuenter 11 november 2016