gewoonlijke

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·woon·lij·ke

Bijvoeglijk naamwoord

gewoonlijke

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gewoonlijk
enkelvoud meervoud
naamwoord gewoonlijke
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gewoonlijkeo

  1. iets dat gebruikelijk is
     Peter was even bezig met de drankjes, gaf een fles bier met een groot drinkglas aan haar en 'het gewoonlijke' aan Revolver-Harry, dat blijkbaar whisky met ijs was.[1]


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628265