gewas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·was
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gewas gewassen
verkleinwoord gewasje gewasjes

Zelfstandig naamwoord

het gewaso

  1. (landbouw) (plantkunde) dat wat aanwast op het veld, maar nog niet geoogst is
    • Na voldoende regen en zonneschijn stonden de gewassen er goed bij. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord gewas gewasse

Zelfstandig naamwoord

gewas

  1. gewas
    «Die mees algemene gewasse is vlas en koring.»
    De belangrijkste gewassen zijn vlas en koren.