gevraag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·vraag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gevraag
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gevraago

  1. aanhoudend of voortdurend vragen
    • Louise begreep den man niet. Zoo'n mengeling van banaal gevraag en opdringerige belangstelling had ze nog nooit in 'n mensch ontmoet. En dat provinciaalsch accent, wat hinderde 't haar, al die snijdende en spits-stootende ennetjes! [2] 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen