gestuntel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·stun·tel
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van stuntelen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gestuntel | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gestuntel o
- Het geknoei, het onhandige.
- De wedstrijd werd verloren door het gestuntel van de hele ploeg.
Gangbaarheid
- Het woord gestuntel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gestuntel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be