geruisloos
Uiterlijk
- Geluid: geruisloos (hulp, bestand)
- ge·ruis·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geruisloos | geruislozer | geruisloost |
verbogen | geruisloze | geruislozere | geruislooste |
partitief | geruisloos | geruislozers | - |
geruisloos
- zonder geluid te maken, geluidloos
- ▸ Zo stil mogelijk ging ik rechtop in mijn slaapzak zitten en probeerde mijn overvolle blaas geruisloos te legen.[1]
- zonder veel aandacht te trekken
- de maffia bleek in staat zijn tegenstanders op geruisloze te laten verdwijnen
- Het woord geruisloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geruisloos" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be